zondag 12 april 2015

Twee weken voor vertrek


Een reis heeft meestal een bestemming en doorgaans is dit het einde van de reis. Zo is de bestemming van mijn fietstocht Santiago de Compostela, de plaats waar volgens de legende het graf te vinden is van de apostel Jacobus. Mijn fietstocht heeft een traditie: de bedevaart naar het graf van St. Jacobus in Santiago de Compostella, welke zijn oorsprong vindt in de tijd van Karel de Grote nadat volgens de legende in 814 zijn graf daar was gevonden. Of het mogelijk aanwezige graf van Jacobus mijn bestemming is is maar zeer de vraag. Ik heb me nooit zo verwant gevoeld met pelgrims en nog minder met de raadselen rond de eindbestemmingen van pelgrims. Godsdienstfanaten baanden zich letterlijk een weg naar een voor mij duistere bestemming: een vermeende splinter afkomstig uit het Kruis, een in de verdrukking gekomen geloofsbroeder die bevrijd diende te worden (Jihadisme was ons toen al niet vreemd) of, zoals in Santiago, absolutie proberen te krijgen door het graf van Jacobus te bezoeken. Bovendien ben ik in een protestants christelijk gezin opgegroeid, waarin (zelfs iedere schijn van) heiligenverering taboe (schijnheiligen) was en het woord “sint” alleen werd gebruikt rond 5 december.

Ik heb begrepen dat ik bij aankomst in Santiago de Compostela mijzelf geweld moet gaan aandoen. In het kantoor van de organisatie in Santiago zal mij naar de motivatie van mijn tocht worden gevraagd. Mocht deze niet religieus of spiritueel van aard zijn dan bestaat de mogelijkheid dat de Compostela mij wordt onthouden en dat wil ik niet. Ik zal mijn belangrijke motivatie: sportieve prestatie, dus met een spiritueel sausje moeten overgieten.

Toch wil ik mij er ook weer niet te makkelijk, of misschien wel niet te oneerbiedig, van afmaken. Ik herinner me nog dat ik iemand een jaar geleden over mijn plannen over mijn voorgenomen tocht vertelde. Tot mijn verbazing vroeg ze mij toen “waar ik mee zat”. Zat ik ergens mee . . . ? Toch heeft daarna de tocht steeds meer een spiritueel accent gekregen. Het schijnt bij mij anders te werken dan bij de pelgrims uit 814 na Chr. Zij hadden een bestemming vooraf, zij wisten vooraf precies waarvoor ze op pad gingen. Bij mij is de bestemming later vanuit sluimerende vragen duidelijker geworden, vragen waarop ik tot nu toe onmogelijk antwoorden heb kunnen vinden. Het schijnt een contemplatieve tocht te worden.

Het boekje “De Profeet” van Kahlil Gibran geeft mij een eerste handvat als de profeet wordt gevraagd iets over zelfkennis te zeggen, waarop hij o.a. antwoord: “Zeg niet ik heb de waarheid gevonden, maar liever: Ik heb een waarheid gevonden. En zeg niet ik heb het pad van de ziel gevonden, maar liever ik ben de ziel op mijn pad tegengekomen.”  Over twee weken begint mijn camino.